Inleiding
Als de zon haar licht schijnt op een van de vele middeleeuwse kerkjes in Schouwen-Duiveland is de kans groot dat u een subtiele blauwgroene flikkering opmerkt in het steenrood oranje metselwerk. Eenmaal die glans opgemerkt ontdekt u waarschijnlijk meer glanzende bakstenen. Waarom en hoe zijn die pareltjes van stenen in al die zeetinten kennelijk achteloos verstrooid in de muren van die prachtige dorpskerkjes terecht gekomen? Was het een doelbewust plan van de middeleeuwse bouwheer of zijn de geglazuurde bakstenen een toevallig neveneffect voortkomend uit het middeleeuwse productieproces van bakstenen?
Met deze vragen zijn wij, Jeroen van Westen, landschapskunstenaar en Anne Ausloos, keramisteaan de slag gegaan in het kader van een beeldend kunstproject. Dit project, Balanceren tussen Zoet & Zout, is georganiseerd door kunstcentrum Bewaerschole in Burgh-Haamstede.
Kloostermoppen en glazuur
Middeleeuwse kerkjes zijn grotendeels opgetrokken uit kloostermoppen, een groter dan normaalformaat baksteen. Opgegroeid in Zeeland wist Jeroen al dat de glanzende kloostermoppen enkel terug te vinden zijn bij kerkjes dicht bij de Noordzeekusten. Uit vakliteratuur onderzoek bleek dat men veronderstelt dat die glans op de stenen werd bereikt door een zoutglazuur. Ook al is het zoutglazuurprocedé in de middeleeuwen ontstaan, Anne weet vanuit haar keramische chemische achtergrond dat zoutglazuur op de kloostermoppen onmogelijk is. Toch klinkt het zoutglazuur verhaal zeer aannemelijk in een kustgebied waar met de lokale zilte klei de kloostermoppen werden gevormd en vervolgens gebakken in veldovens die met zilte turf als brandstof werden gestookt. Kwam het zout uit de klei naar de oppervlakte van de baksteen, om daar in de hitte van de veldoven een spontane glazuurlaag te vormen, waar sommige archeologen en historici vanuit zijn gegaan ? Of werd het zoutglazuur gevormd uit de zoute gas dampen die vrijkomen uit de turf waarmee de middeleeuwse steenbakkers stookten? Of was het eerder, zoals andere historici vermoeden, dat de de steenbakkers de stenen voor de stook in een zoute slib doopten die in de veldoven verglaasde tot een glazuurlaag? Ook dan blijft de vraag waarom zou de middeleeuwer die extra handelingen introduceren, om vervolgens het resultaat niet of nauwelijks aandacht te geven en de bijzondere stenen bij toeval te verdelen over de muur. Is er toeval of kunde in het spel?
Het productieproces
Het is duidelijk dat enkel literatuurstudie niet volstaat om deze vraag aan te pakken. We kiezen ervoor om het zo veel mogelijk als een ontdekkingsreis te zien en gaan voor een experimentele archeologische methode. Stap voor stap bootsen wij het productieproces van de kloostermop na, daarbij zo goed mogelijk rekening houdend met de omstandigheden van de middeleeuwse steenbakker. En die heeft het vakmanschap op zijn beurt geleerd van Cisterciënzer monniken. Bij iedere stap van het productieproces worden ook plaatselijke specialisten geraadpleegd. Bij het delven van lokale klei met en zonder zoutgehalte adviseert bodemkundige Bram Vercruysse. Bram leert ons het dynamisch bodemsysteem onder het maaiveld lezen, en onderwijst de microstructuur en het microleven van de kleibodem zodat de verschillende bodemstalen kunnen worden geïnterpreteerd. Dat helpt om de sterk uiteenlopende krimpprocessen van de gevormde kloostermoppen te begrijpen. Als onverwacht neveneffect levert juist het microleven in de bodemstalen wonderbaarlijke kleurrijke beelden op.
Het bakproces
Van alle stappen in het productieproces is het bakproces in middeleeuwse veldovens wel het belangrijkste, maar ook het moeilijkste na te bootsen. Gemeentearchivaris Huib Uil vertelt ons over de vele veldovens die ooit rondom Zierikzee hebben gestaan, maar waar verder weinig kennis over is. We gaan te rade bij Robert van Dierendonck, adviseur archeologie bij de stichting Cultureel erfgoed Zeeland. We praten met Aagje Feldbrugge, conservator van het Koninklijk Zeeuws genootschap die in haar studie heeft meegewerkt aan het opgraven van een middeleeuwse veldoven in Arnemuiden. In deze gesprekken wordt duidelijk dat de complexe werkelijkheid van vijf- tot zevenhonderd jaar geleden niet dicht genoeg te benaderen is. In een eerste stookpoging hebben we een dertigtal stenen gestookt in 24 uur, waar de Middeleeuwers een veel grotere klamp stenen stookten in waarschijnlijk drie weken tijd. De zouthoudende turf waarmee hier aan de kusten werd gestookt in de veldovens hebben we vervangen door hout waar zeezout en zeewier aan is toegevoegd. Na 24 uur stoken moet er 24 uur gewacht worden tot de experimentele veldoven voldoende is afgekoeld en dan mag eindelijk de isolerende buitenwand afgepeld worden. Het resultaat wordt letterlijk blootgelegd.
Alle kloostermoppen hebben een gedaanteverwisseling ondergaan; er zijn barsten, breuken, blazen, versmeltingen en hevige lokale verkleuringen. Het lijkt wel of de kloostermoppen zijn teruggekeerd van een reis naar het binnenste van de aarde. Indrukwekkend dat wel, maar deze eerste stook heeft op geen enkele kloostermop ‘zoutglazuur’ opgeleverd. We denken hiermee de hypothese van spontaan ontstaan zoutglazuur te hebben weerlegd omdat we zien dat de lokale klei met of zonder zoutgehalte de temperatuurverschillen in de veldoven niet aankan. Er is nauwelijks een steen vormvast uit de oven gekomen. De zoutdampen in de oven hebben hoogstens de baksteen zelf doen glanzen maar er is geen sprake van een glazuurlaag vergelijkbaar met wat we zien op sommige middeleeuwse kloostermoppen.
Een jaar bezinningstijd is nodig voordat we een tweede stookpoging ondernemen. In die tussentijd worden er observaties en daarbij horende bedenkingen over en weer uitgewisseld. Volgens Anne kan er geen sprake zijn van het traditionele zoutglazuur omdat de ijzerhoudende lokale klei de hoge temperaturen niet aankan die nodig zijn om een glazuurlaag te vormen. Het zoutglazuurprocedé zoals dat in de middeleeuwen in het Westerwald is ontwikkeld, wordt toegepast op een steengoedklei die vormvast blijft ook bij hoge temperaturen van de zoutglazuurovens. Zeeuwse klei is geen vormvast blijvende steengoedklei, zoutglazuur, spontaan of gecontroleerd is onmogelijk.
Een andere hypothese
Met deze conclusie is het tijd om de andere hypothese tegen het licht te houden van de sliblaag die na het stoken de glazuurlaag vormt. Slib alleen zal geen glazuurlaag geven, er moet een smeltmiddel aan worden toegevoegd. Een smeltmiddel waar de middeleeuwse steenbakker mee vertrouwd was. Loodoxide voldoet daaraan maar is toch onwaarschijnlijk, want het is een dure grondstof en daarom ongebruikelijk om op bakstenen toe te passen. Jeroen denkt terug aan de brandstof turf en weet dat er bij het stoken veel kalium vrijkomt in de vorm van assen,. Anne weet dan weer dat kaliumoxide of potas een goed smeltmiddel is dat het slib kan doen verglazen bij veldoven temperaturen. Potas in de vorm van de asresten van de vorige veldoven stook is bovendien veel goedkoper dan loodoxide.
De mogelijkheid om een glazuurlaag te vormen door potas aan slib toe te voegen wordt gekoppeld aan wat te zien is op de foto’s van archeologe Aagje Feldbrugge bij een opgraving van een middeleeuwse veldoven. Op die foto’s was te zien dat het de stenen in de vuurgang waren die een glazuurlaag hadden. Hoe komt die glazuurlaag op de stenen van de stookgang? We weten dat na iedere stook van de veldoven deze opnieuw werd opgebouwd, omdat de stenen waaruit hij bestond geleverd werden. Waarschijnlijk werd op diezelfde plek met nieuwe stenen weer een veldoven opgebouwd. Kan het zijn dat de stookgangen werden afgesmeerd met een slib die, deels al dan niet toevallig, vermengd werd met as dat in de gangen van de voorgaande oven was blijven liggen? Toevallig, zoals bij een onbedoeld neveneffect?
Het tweede experiment
De tijd is rijp voor een tweede experimentele veldoven stook! We besluiten om zowel de mogelijkheid van ‘toeval’ als die van opzet in deze testfase te onderzoeken. De veldoven die wij dit keer bouwen is geïnspireerd op een stookgang of vuurmond van de middeleeuwse veldoven. We maken één rij van twaalf rechtopstaande kloostermoppen, gevormd uit klei die uit één put afkomstig is. Op een smalle zijde van iedere steen wordt een kleislib opgebracht afkomstig van twaalf verschillende locaties in Schouwen-Duiveland, vermengd met loodoxide (opzet). Op de andere smalle zijde ook een slib van dezelfde locatie, maar dan vermengd met potas (toeval in de zin van neveneffect).
Weer wordt de veldoven in ongeveer 24 uur opgestookt, en weer moet er even lang gewacht worden om de oven te ontmantelen en vervolgens te openen. Wat zien we? Worden geduld en doorzettingsvermogen beloond… of toch niet? Voor ons zeker wel, want het resultaat in zijn geheel is waanzinnig mooi. Alle stenen zijn geglazuurd aan beide zijden. De potaskant is in zeegroene tinten verglaasd. De loodkant heeft eerder grijs-zwarte tinten. De mate van glans varieert. De potas-kant wint de strijd want daar zijn verschillende glazuurlagen op te merken die de vergelijking met de middeleeuwse glazuurlaag glansrijk kunnen doorstaan.
Het raadsel opgelost?
Geeft dit experimentele onderzoek duidelijk antwoord op de vragen waarmee we begonnen? Dat het hier niet om zout glazuren gaat is duidelijk aangetoond door dit onderzoek.
Veel minder stellig zijn we met een uitspraak over de vraag of die kloostermoppen met opzet zijn geglazuurd of dat het glazuur is ontstaan is door een neveneffect en daarmee toeval? En, het potas-experiment verklaart waarom de glanzende kloostermoppen alleen in de kuststreek voorkomen! Alleen daar werd bij gebrek aan bomen gestookt met de veel sterker kaliumhoudende turf. En, waarschijnlijk heeft ook de hoge zoutconcentratie in de turf nog bijgedragen aan de smeltpuntverlaging van het slib. Samen genoeg kans op glanzen stenen in Middeleeuwse muren aan de Noordzeekust. Het hele onderzoek wijst in de richting van ‘toeval’ in de zin van neveneffect. Maar …?
Er zijn nog te veel vragen onbeantwoord gebleven om dit met grote zekerheid aan te tonen. Om eerlijk te zijn hebben wij als kunstenaars dit onderzoek niet in de eerste plaats opgezet om de waarheid boven water te krijgen. Onze fascinatie voor de raadselachtige glans op de muren van de middeleeuwse kerken was het voertuig voor dit beeldende onderzoek. Onderweg hebben wij via de kennis van de eilandbewoners prachtige beelden ontwikkeld waar we niet naar opzoek waren maar wel vonden, toeval of neveneffect? 🙂
Een uitgebreid verslag in beeld en tekst van dit en andere onderzoeken hebben Anne en Jeroen in twee Zo-Zo magazines ondergebracht. Die zijn te verkrijgen voor 10 Euro per stuk in de Bewaerschole, Weststraat 18
Dit artikel is op verzoek geschreven voor het Bulletin van de Stichting Oude Zeeuwse Kerken.
In het verlengde van ons onderzoek nemen we op zaterdag 26 mei de bezoeker van het Zeeuws Museum mee op reis door de abdij. Van buiten naar binnen, van zaal naar fundament, … via een aantal van onze werken die tot zondag 30 september in het museum te zien zullen zijn. (2018)
Anne Ausloos en Jeroen van Westen