VERSLAG INTRODUCTIETOUR
Op zondagochtend 15 september 2013 verzamelen een kleine veertig mensen zich in het karakteristieke gebouw van de Bewaerschole in Burgh-Haamstede. De belangrijkste groep vormen de kunstenaars die zich de komende jaren willen buigen over het thema ‘Balanceren tussen Zoet en Zout’ en die hun bevindingen zullen presenteren in alle mogelijke kunstvormen, manifestaties en publicaties. Daarnaast zijn er een aantal deskundigen die ieder op hun terrein de kunstenaars zullen informeren over achtergronden van het thema,en een breed scala van activiteiten en ontwikkelingen zullen toelichten die op Schouwen-Duiveland gaande zijn of staan te gebeuren. De meeste deskundigen zijn werkzaam bij een van de instellingen waarmee de kunstenaars de komende jaren mogelijk zullen samenwerken. Aanwezig zijn ook vertegenwoordigers van enkele culturele organisaties in Zeeland waarmee de Bewaerschole als podium voor hedendaagse kunst verbonden is. En present is de voltallige werkgroep die verantwoordelijk is voor de programmering van de Bewaerschole voor de komende vijf jaar en die daarvoor genoemd thema als leidraad gekozen heeft. Dat behelst kort gezegd: Schouwen-Duiveland is ontworsteld aan de zee, maar drijft als eiland als een zoete oase op de zoute ondergrond. Verzilting ligt altijd op de loer. Het economische en sociale leven op het eiland hangt af van het kwetsbare evenwicht tussen zoet en zout (1). Zeven deskundigen geven een toelichting die hieronder kort zijn samengevat.
Bram Verkruysse, docent aan de Delta Academie van de Hogeschool Zeeland, bijt in de Bewaerschole het spits af met een lezing over het ontstaan van Schouwen-Duiveland.
In de laatste ijstijd lag het gebied waar Schouwen-Duiveland zou ontstaan, aan de rand van een enorme vlakte die zich uitstrekte tot het huidige Groot-Brittannië. De Noordzee was een steppegebied waar mammoeten en wolharige neushoorns leefden (botresten worden nog steeds opgevist). Rond 10.000 jaar geleden, het begin van het Holoceen, werd het warmer, smolt het landijs en steeg de zeespiegel. Zo’n 6.000 jaar geleden bereikte de zee het huidige kustgebied. De zeespiegel was gestegen van meer dan honderd tot ongeveer zes meter beneden het huidige niveau. Aan de kust ontstond een waddenlandschap waarin de eerste veengroei plaatsvond (2). Rond 4.000 jaar geleden was de zeespiegel gestegen tot zo’n twee meter beneden het tegenwoordige peil. Langs de kust ontstonden strandwallen waarop duinen tot ontwikkeling kwamen. Op die strandwallen vestigden zich de eerste vaste bewoners (3). Uiteindelijk vormden de strandwallen een vrijwel gesloten kustlijn. De vlakte daarachter werd zoeter door regenwater dat bleef staan en door de aanvoer van rivierwater van o.a. de Schelde. Door de groei van veenmos in dit zoetere milieu steeg de bodem, op sommige plaatsen zelfs tot enkele meters boven zeeniveau. Zo’n 500 jaar voor Christus was de zeespiegel gestegen tot ongeveer één meter onder het huidige peil. Er ontstonden doorbraken in de strandwallen en tegelijkertijd klonk het veen in. Gevolg: het gebied achter de duinen werd zouter, natter en lager. Het werd een getijdenlandschap,waar zand en klei werden afgezet. Achter het hoger gelegen duingebied ontstonden platen, slikken en schorren, waar mensen zich vestigden die er hun vee lieten grazen. Maar de zee hield vrij spel en ook door menselijk ingrijpen bleef het gebied uiterst kwetsbaar. In de Romeinse tijd werd er al zout gewonnen in het veengebied en vanaf het begin van de Middeleeuwen werden de hoger gelegen veengronden op grote schaal afgegraven voor de winning van zout en brandstof (turf). Overstromingen en verzilting waren het gevolg. Om het verlies van land te beperken werden de eerste dijken opgeworpen en rond 1500 werd de zoutwinning verboden. Door toenemende dijkaanleg vormden zich geleidelijk aan de contouren van een aantal eilanden die tenslotte samen Schouwen-Duiveland gaan vormen. De ontstaansgeschiedenis van het eiland overziend concludeert Verkruysse dat we de verzoeting van het gebied moeten aanmerken als de kern van het hele proces.
Het gezelschap verkast naar de rand van de Oosterschelde, aan de voet van de dijk bij Westbout, westelijk van Burghsluis. Naar het westen heeft het zicht op de Stormvloedkering, naar het oosten op de dijk die enkele jaren geleden is versterkt en voorzien van betonnen beschoeiing en buitendijks fietspad. Simon Brasser, adviseur waterveiligheid van Rijkswater Zeeland, vertelt over zeeweringen, nu en in de toekomst.
Hij begint met de actualiteit: de ophef die is ontstaan over de ontgrondingskuilen bij de Stormvloedkering. Al voor de bouw van de kering was bekend dat er voor en achter de kering diepe gaten konden ontstaan door de veranderde sterke stroming. Na de bouw is structureel bestorting met steen en zand uitgevoerd. De monitoring van het probleem heeft de laatste jaren mogelijk te wensen over gelaten. Maar de veiligheid van het achterland is volgens Brasser nooit in het geding geweest.
De Stormvloedkering is een uitzondering in het verder gesloten zeefront dat met de Deltawerken is gerealiseerd. De noordkust van Schouwen-Duiveland wordt tegen de zee beschermd door de Brouwersdam. De dijken aan het Grevelingenmeer zijn na de ramp van 1953 hersteld, maar niet wezenlijk verhoogd en verzwaard. Anders is dat aan de zuidkant van het eiland. Door de open Stormvloedkering is de kustlijn daar kwetsbaar gebleven en zijn er zware zeeweringen aangelegd. Intussen stijgt de zeespiegel en klinkt de bodem van het eiland verder in. Bescherming van de ingepolderde leefruimte blijft dus nodig, waarbij nieuwe inzichten en technieken worden ontwikkeld.
Als denkmodel hanteert Rijkswaterstaat de ‘lagenbenadering’, die inzichtelijk maakt hoe de fysieke ruimte waarin we leven is opgebouwd en hoe snel veranderingen daarin kunnen plaatsvinden. Eerste laag is de ‘ondergrond’: bodemgesteldheid, waterbeheersing en natuur. Veranderingen, bijvoorbeeld de bouw van zeeweringen en de doorvoer of berging van rivierwater, nemen 50 tot 500 jaar en moeten op lange termijn de veiligheid waarborgen. De laag daarboven zijn de ‘netwerken’, de infrastructuur, de basisverbindingen voor wonen en werken. Wezenlijke veranderingen kosten 25 tot 100 jaar. De bovenste laag is de ‘occupatie’, het gebruik van de ruimte voor wonen, werken, landbouw en recreatie. Veranderingen gaan snel, in 10 tot 25 jaar. Om Schouwen-Duiveland overstromingsbestendig te maken en te houden, dient men bij de gebiedsinrichting rekening te houden met al deze lagen. Multifunctionele waterkeringen in de onderste laag, hooggelegen robuuste verbindingen in de middelste laag en waterproof bouwen wat de bovenste laag betreft. Maar minstens van even groot belang is het bevorderen van het bewustzijn en de veerkracht van de bewoners. Daar is volgens Brasser een mooie taak weggelegd voor de aanwezige kunstenaars.
Leven op Schouwen-Duiveland is ‘leven met water’. Vroeger handelde men daarbij vooral uit onmacht, tegenwoordig vanuit het inzicht in waterbeheer en waterbeheersing, in de toekomst zal dat steeds meer gebeuren vanuit het inzicht in natuurlijke processen en het slim gebruik ervan. De dijk waarop het gezelschap staat, zou in de toekomst verder versterkt kunnen worden door er bijvoorbeeld een terrassendijk van te maken, met rijen palen aan de voet van de dijk die dienen als golfbreker en tegelijk als plaats voor het kweken hangcultuurmosselen.
Gert Jan Buth, medewerker van Stichting Het Zeeuwse Landschap, neemt het stokje over. Aan de binnenzijde van de dijk bij Westbout doet hij uit de doeken hoe het staat met de plannen voor het Kustlaboratorium dat op deze plek zal worden aangelegd.
Hij begint zijn verhaal met de meest wezenlijke vraag die over de toekomst van Schouwen-Duiveland te stellen valt. Loopt het polderlandschap niet op z’n eind? Wat kost het niet om dat in stand te houden. Misschien moeten we de delta ontruimen en met z’n allen verkassen naar het Franse platteland. Ruimte genoeg! Maar voorlopig is het slechten van de dijken niet aan de orde en blijft Het Zeeuwse Landschap zich bekommeren om de poldernatuur op het eiland.
Een aantal jaren gelden vatte de stichting het idee op om een eigen, zoute polder in te richten voor de kweek van vis en schelpdieren en de teelt van zilte groenten: het Kustlaboratorium. Het project zou onder meer antwoord moeten geven op de vraag of het economisch haalbaar is om op een duurzame manier in onze voedselbehoefte te voorzien. Aquacultuur op grote schaal zou het antwoord kunnen zijn, maar die mag niet ontaarden in een nieuwe vorm van bio-industrie.
Zeeland heeft steeds voorop gelopen met de binnendijkse aquacultuur. Al in de tachtiger jaren van de vorige eeuw werd begonnen met het kweken van zagers (zeewormen), eerst als aas voor de sportvisserij, later als visvoer voor de aquacultuur (4). De kweekvijvers kwamen logischerwijs langs de zeedijk te liggen: grote bakken, al of niet van beton, met plastic folie bekleed. Voor Het Zeeuwse Landschap is het van belang om te onderzoeken hoe aquacultuur landschappelijk is in te passen.
De plannen voor het lab werden op papier gezet en als ‘droom’ aangemeld bij de Nationale Postcode Loterij. Het Zeeuwse Landschap kreeg zes miljoen euro uit het Droomfonds van de loterij. Met dat geld werd 50 hectare grond gekocht bij Burghsluis. De droom kon worden verwezenlijkt. De plannen liggen klaar, op dit moment wordt gewerkt aan de nodige vergunningen.
Intussen hebben zich ook de eerste problemen aangediend. Volgens plan moet via een buisleiding zout water uit de Oosterschelde in de kweekbassins van het Kustlaboratorium worden gepompt. Gezuiverd afvalwater gaat terug de Oosterschelde in. Maar juist op de gekozen locatie liggen buitendijks de vruchtbaarste mosselpercelen van de hele Oosterschelde. De mosselkwekers zijn bang dat zich in de kweekbassins giftige algen ontwikkelen die met het afvalwater terecht komen op hun percelen. Onderzocht is of het mogelijk is om de buisleidingen van het Kustlaboratorium te verleggen naar zee, maar dat blijkt erg kostbaar. In z’n algemeenheid roept het de vraag op of aquacultuur op grote schaal niet zeewaarts gepland moet worden.
Een half uurtje later staat het gezelschap midden in Plan Tureluur, het zilte natuurgebied aan de zuidkust van Schouwen. Bij het baken ter hoogte van Moriaanshoofd vertelt John Beijersbergen, ecoloog bij de Provincie Zeeland, hoe deze nieuwe natuur is ontstaan.
Door de aanleg van de Deltawerken is veel zout getijdengebied in Zeeland verloren gegaan. Kustvogels die de buitendijkse schorren gebruikten om te foerageren, kregen veel minder ruimte. Plan Tureluur werd bedacht om het het verlies van schorrengebied te compenseren. De zuidkust van Schouwen bleek daarvoor de aangewezen plek. Door zoute kwel was het gebied slecht bruikbaar voor de landbouw en werd het vooral gebruikt om vee te laten grazen. Het idee was om de zoute kwel juist te benutten voor een natuurlijk landschap. De bovenlaag werd op veel plaatsen afgegraven, zodat het water op of net onder het maaiveld kwam. Oude kreken werden open gegraven, in de bestaande inlagen werden oude karrenvelden hersteld. Zo werden eeuwenoude landschappen teruggebracht in Plan Tureluur. De enorme hoeveelheden weggegraven grond werden elders gebruikt, voor de aanleg van lage binnendijken in gebied zelf en het ophogen van landbouwgrond daarbuiten. Het aaneengesloten zoute moerasgebied wordt uiteindelijk ongeveer 1000 hectare groot. Het is intussen een belangrijk leefgebied voor vele soorten vogels.
Naast een ecologische en recreatieve functie speelt Tureluur ook een belangrijke rol in het waterbeheer op Schouwen-Duiveland. Bij zware regenval wordt het water in het gebied vastgehouden, zodat het overtollige water buiten Tureluur eerst kan worden afgevoerd.
In het Streek- en Landbouwmuseum Goemanszorg in Dreischor vertelt Nils van Rooijen, PhD student in Leuven en Nijmegen, over het project ‘Venster op de Wereld’.
In het kader van dat project wordt één vierkante kilometer Nederland minutieus onderzocht. Toevallig is daarvoor het gebied aan de zuidkant van Dreischor gekozen. Centraal in het onderzoek staat de vraag: Wat is het verhaal van deze vierkante kilometer, enerzijds vanuit het gezichtspunt van de bewoners, anderzijds gezien door een team van wetenschappers uit diverse disciplines? Ankerpunten zijn een twaalftal plekken binnen de vierkante kilometer, zoals de oude kreek die door het gebied loopt, de akkers met spruiten, de historische molen, de houtzagerij, de wijnhoeve, de kleine begraafplaats met slachtoffers van de watersnoodramp, en het streek- en landbouwmuseum. Wat is het verhaal van de boer, de molenaar, de houtzager, de wijnboer, de nabestaanden, de vrijwilliger in het museum? Van hun kant kijken onder meer de bioloog naar de flora en fauna, de bodemkundige naar de samenstelling van de ondergrond, de hydroloog naar de waterhuishouding, de historicus naar de geschiedenis van de plek en zijn bewoners.
Onderzocht worden ook de relaties tussen deze ene vierkante kilometer en de wereld daarbuiten. Als voorbeeld noemt Van Rooijen de wijnhoeve. Een van de wijnen die daar wordt geproduceerd, wordt door de KLM geschonken in de businessclass. Zo reist het product van deze plek de hele wereld over. Dit soort samenhangen wordt vastgelegd middels analyses en kaarten.
Het uiteindelijke doel van het project ‘Venster op de wereld’ is laten zien hoe mensen op totaal verschillende manieren kijken naar hetzelfde stukje Nederland. Die verschillende kijkrichtingen belichten de uiteenlopende kanten van dezelfde werkelijkheid, die in de tijd verankerd is in een lang verleden en in de ruimte in een wereld die zich uitstrekt tot ver buiten deze ene vierkante kilometer. Misschien kan het project duidelijk maken dat elke stukje wereld ertoe doet.
Voor het project is gekozen voor een multimediale aanpak. De verhalen van deze plek en de resultaten van alle onderzoeken worden verwerkt in een boek, een documentaire, een serie radioportretten en artikelen in landelijke en regionale kranten. Bovendien wordt een website ontwikkeld en zal via de sociale media over de voortgang het project worden gecommuniceerd. Hier liggen ook de kansen voor kunstenaars om bij het project aan te sluiten met hun eigen onderzoeken en presentaties.
Regen en wind trotserend neemt Aad Smaal het gezelschap mee naar Noordbout, tussen Ouwerkerk en Zierikzee. Smaal is hoofd schelpdieronderzoek van Imares, het onderzoeksinstituut van de Wageningen UR, met een dependance in Yerseke. Hij doet tevens onderzoek naar ecologische kustverdediging.
Op een paar plekken in de Oosterschelde zijn de afgelopen jaren oesterriffen aangelegd, ijzeren korven van een paar honderd meter lang, gevuld met oesterschelpen. Het ene rif ligt op de Slikken van Vianen, het andere hier voor de dijk bij Noordbout. Onderzocht wordt of dit kunstmatige rif een rol kan spelen als golfbreker en tegelijk als barrière waarachter sedimentdeeltjes neerslaan. Het idee voor het oesterrif is voortgekomen uit de zorg om het verschijnsel ‘zandhonger’ in de Oosterschelde. Met de aanleg van de stormvloedkering verminderde de aanvoer van zand uit de zee. Door de stroming kalven de zandplaten in de Oosterschelde af en verdwijnt het zand in de geulen. Door deze vervlakking van de bodem is er een verlies van voedselgebied voor veel trekvogels. De aanleg van oesterriffen aan de randen van de platen zou de zandhonger kunnen tegengaan.
Maar er is meer. Onderzocht wordt of oesterriffen een veel grotere rol kunnen spelen in de kustverdediging, door de golfslag te remmen en zand en slib vast te houden. Bovendien wordt een rif van oesterschelpen op den duur een levend rif. Aan de dode schelpen hechten zich nieuwe oesters, waardoor het rif in staat is om mee te groeien met de stijgende zeespiegel. Zo kan de natuur meebouwen aan de kustverdediging: ‘building with nature’. Op termijn kan zo’n rif zelfs een belangrijk leefgebied worden voor vissen, krabben en andere zeedieren. Goed voor de biodiversiteit en in de toekomst mogelijk voor de visserij.
Vanuit het buitenland is er grote belangstelling voor de proeven met het oesterrif. In het uiterst kwetsbare kustgebied van Bangladesh is een soortgelijke proef gedaan, o.m. door Imares. De eerste resultaten zijn positief. In plaats van dure dijken aan te leggen kan de natuur zelf worden aangewend om het achterland tegen de zee te beschermen.
Aan het eind van de middag strijkt het gezelschap neer op landbouwbedrijf De Noordhoek in Zonnemaire. Titus van der Torren vertelt over zijn ervaringen als akkerbouwer op Schouwen-Duiveland en het ‘leven van de verseput’.
Van der Torren boerde voorheen op het bedrijf van zijn ouders in Waddinxveen, maar dat moest wijken voor de verplaatsing van glastuinbouw uit het Westland, de uitbreiding van infrastructuur (A12) en natuurontwikkeling. Hij ging in binnen- en buitenland op zoek naar een goede plek om opnieuw te beginnen. Tenslotte vond hij een aaneengesloten stuk grond van 250 hectare ten noorden van Zonnemaire aan de rand van de Grevelingen en bouwde er een compleet nieuwe boerderij. Intussen bleken de plannen in Waddinxveen slechts gedeeltelijk door te gaan, en nu boert Van der Torren ook daar nog.
In Zonnemaire verbouwt hij een reeks van gewassen. De gebruikelijke aardappelen, suikerbieten en uien, maar ook sjalotten, karwijzaad, maanzaad, mosterdzaad, erwten en kapucijners, sommige alleen of ook als zaaigoed. De redenen om zoveel verschillende gewassen te verbouwen zijn divers. Inkomen en risicospreiding zijn natuurlijk belangrijk. Maar ook onderzoeks- en ondernemingsdrift: Wat doet het goed op deze plek onder deze condities? Voor welk nieuw product is een afzetmarkt te creëren? Bovendien is een verscheidenheid aan gewassen beter voor de biodiversiteit die door toegenomen monocultuur in de landbouw wordt bedreigd.
De condities waaronder op De Noordhoek wordt gewerkt, zijn typisch voor Schouwen-Duiveland. Men moet ‘leven van de verseput’, d.w.z. men moet het doen met het weinige zoete (‘verse’) water dat beschikbaar is in het bovenste laagje van de bodem. Verbruikt men teveel zoet water of is het lange tijd te droog, dan dreigt onmiddellijk zoute kwel. Maar niet alleen met het zoete water moet en wil het bedrijf zo efficiënt mogelijk omspringen. Ook met de ruimte, met energie, met bemesting, met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dus werkt men met precisielandbouw: zaaien, bemesten, ziektebestrijding gebeuren met GPS (er staat een satellietverbinding op het erf); men verbouwt soms een combinatie van gewassen op hetzelfde perceel (minder ruimte nodig en minder insecticiden); op de schuren liggen zonnepanelen. Duurzaamheid is ook in de akkerbouw een leidend principe geworden.
Terwijl een bevriende kok voor het hele gezelschap een Zeeuwse mosselmaaltijd bereidt, vertelt Marianne Ketting, bestuurslid van Natuurlijk Schouwen-Duiveland, over de Zilte Academie Zeeland.
De bestaande koksopleidingen zijn in haar ogen beperkt. Ze zijn te weinig gericht op dagverse, regionale producten. Zelfs de opleidingen in Zeeland doen te weinig met de vele zilte zaligeden die voorhanden zijn. Niet alleen de kennis van regionale producten is beperkt, de producten zelf zijn ook in de regio niet eenvoudig te krijgen. De Zilte Academie wil daar met name op Schouwen-Duiveland verandering in brengen door er een culinair expertise- en opleidingscentrum op te zetten.Uitgangspunt is de natuurlijk smaak van Zeeland. Het wil geïnteresseerden (van professionele koks tot nieuwsgierige toeristen) de kans bieden zich op verschillende niveaus te specialiseren in het bereiden van de zilte zaligheden van Schouwen-Duiveland: vis, schaal- en schelpdieren, zilte groenten en zeewier. Ook andere producten van het eiland komen aan bod: (biologische) groenten en kruiden, vee van de schoren en wild. Zo hoopt de Zilte Academie eeuwenoude kennis op het gebied van voedsel en voedselkwaliteit te behouden, de producten van Zeeuwse bodem te promoten en de kwaliteit van de zilte keuken verder te ontwikkelen. (Een impressie van de Introductiedag 15 september 2013 is beschikbaar op dvd.)
(1) Een ‘historische en technische toelichting’ op het thema is te lezen op de website van de Bewaerschole. In de oproep aan kunstenaars om zich aan te melden voor deelname aan het project ‘Balanceren tussen Zoet en Zout’ heeft de werkgroep ter verduidelijking een aantal ontwikkelingen op Schouwen-Duiveland aangestipt. Ook deze zijn op de website gepubliceerd.
(2) Elementen van dit oude waddengebied vinden we volgens Verkruysse nog terug in het Prunjegebied. Dat is het westelijk deel van Plan Tureluur, het binnendijkse natuurgebied aan de zuidkust van Schouwen, waarover John Beijersbergen later op die dag meer vertelt.
(3) In 1957 werden vlakbij Burgh-Haamstede de resten opgegraven van een nederzetting uit deze periode. Op de plaats, Brabers genaamd, vond men twee zgn. huisplattegronden, aardewerk en vuurstenen. Op deze plek bevindt zich nu akkerbouwbedrijf Oud Brabers.
(4) De pionier op dit gebied was het bedrijf Topsy Baits in Wilhelminadorp.
Lijst van aanwezigen op de introductiedag (naast genoemde sprekers/deskundigen).
Kunstenaars: Aletta de Jong, Gerco de Ruijter, Leontine Lieffering, Jeroen van Westen & Anne Ausloos, Sjim Hendrix, Marjolein Boterenbrood, Ronald Boer & Valerie Dempsey, Bruno Doedens & Veronique Vetjens (SLeM), Elles Kiers (Peergroup), Esther Kokmeijer, Tineke Schuurmans,
Genodigden: André Kwakernaak, Centrum voor Beeldende Kunst Zeeland; Jacqueline Heerema, Satellietgroep en organisator Badgast 2010; en Ria Geluk, directeur Streek- en Landbouwmuseum Goemanszorg.
Videoregistratie: Camera Jaap Verseput & Montage Marinus van Dijke.
Tekst van het verslag: Kees van de Ven.